2 Corinthians 7

God, Die de nederigen troost

2Ko 7:1. Dit vers hoort duidelijk nog bij het vorige hoofdstuk. De gegeven beloften aan het eind van 2 Korinthiërs 6 zijn bedoeld als aanmoediging om je te reinigen. De wereld is onrein. Door te blijven in een verbinding met de wereld zal de onreinheid je gaan aankleven, je bevlekken. De Heer Jezus wil straks graag de gemeente voor Zich stellen, “heerlijk, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks” (Ef 5:27). Vlekken ontsieren een kledingstuk. Die vlekken moeten eruit. Zo moeten ook de vlekken die het leven van een gelovige ontsieren, verwijderd worden.

Met de “bevlekking van [het] vlees” wordt de uiterlijke wandel van de gelovige bedoeld. Ga maar eens na of jij je in je gedrag, je spreken, je kleding enzovoort laat leiden door God en Zijn Woord, of door motieven waardoor ongelovigen in hun handelen worden geleid. Wanneer je tot de ontdekking komt dat je je in het ene of andere aspect van je christen-zijn door verkeerde motieven laat leiden, moet je je daarvan reinigen. Wat was ook al weer de belofte …?

Naast deze bevlekking van het vlees is er ook de “bevlekking … van [de] geest”. Daarvoor geldt hetzelfde: reinig je ervan. De bevlekking van je geest is een gevaar waaraan je voortdurend bloot staat. Wat voor lectuur lees je? Naar wat voor soort films kijk je? Dat zijn dingen die je zelf kiest. Wat vult je gedachteleven? Verder komen er nog heel wat andere dingen op je af zonder dat je daarom vraagt.

Het hedendaagse denken is doordrenkt van duivelse beginselen. Je vindt dit bijvoorbeeld terug in de acceptatie van alternatieve samenlevingsvormen of het verwerpen van gezagsverhoudingen. Ik ben wel eens van mezelf geschrokken toen ik erachter kwam dat ik ongetrouwd samenwonen in zeker opzicht accepteerde. Ik was daarover gaan denken zoals de wereld denkt. Toen ik mijn denken in het licht van de Bijbel bekeek, zag ik hoe mijn geest bevlekt was.

Voor de reiniging van zowel de bevlekking van het vlees als die van de geest is het nodig de Bijbel te lezen. De Bijbel wordt vergeleken met water. In Efeziërs 5 staat hoe het werkt: Christus heeft de gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven, “opdat Hij haar zou heiligen, haar reinigend door de wassing met water door [het] Woord” (Ef 5:25-26). De Heer Jezus doet er alles aan om jou in overeenstemming met Zichzelf te brengen. De Vader verlangt ernaar jou als Zijn kind te kunnen erkennen. De Vader en de Zoon geven je alles wat nodig is om Hun doel te bereiken.

Het doel van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest is dat je “[de] heiligheid volbrengen” zult. God wil dat je helemaal en alleen voor Hem leeft. Als jij leeft vanuit “[de] vrees van God”, dat wil zeggen vanuit eerbied en ontzag voor Wie Hij is, zul jij beantwoorden aan het doel dat Hij met je leven heeft.

2Ko 7:2. In het vorige hoofdstuk heeft Paulus laten zien waaraan je dienaars van God kunt herkennen. Het zijn geen mensen die hun gemak ervan nemen. Het zijn mensen die zichzelf niet ontzien om anderen te kunnen dienen. Zó kennen de Korinthiërs Paulus. Hij heeft er alles voor over gehad om hun het evangelie te brengen. Ze hebben het aangenomen. Nu vraagt Paulus of hij weer een plaats in hun harten mag hebben. Hij heeft hun toch geen onrecht aangedaan toen hij hun Christus kwam prediken? Hij heeft toch niemand de grond ingeboord door lelijk over hem te spreken? Hij is toch niet naar hen toe gekomen om er zelf beter van te worden?

Je krijgt sterk de indruk dat dit dingen zijn waarvan ze hem beschuldigden. Jaloerse mensen, die zich uitgaven voor dienaars van God, fluisterden de Korinthiërs lelijke praatjes over Paulus in. Het gevaar was aanwezig dat de gelovigen in Korinthe Paulus wat naar de achtergrond lieten dringen en hem niet langer de plaats in hun harten gaven die hem toekwam. Ze konden naar zulke mensen beter maar niet luisteren.

2Ko 7:3. Paulus zegt dit om hun een lesje te leren, maar je moet er goed op letten hoe hij dat doet. Hij spreekt niet veroordelend, vanuit de hoogte. Wie zó een ander terechtwijst, raakt juist kwijt wat hij wil winnen. De apostel wijst er nog eens op dat zij een plaats in zijn hart hebben. En wat voor een plaats. Hij laat zijn hart spreken. Hij vertelt hun wat hij voor hen voelt, hoe hij en zij bij elkaar horen “om samen te sterven en samen te leven”.

Ja, dat is een opmerkelijke volgorde. Normaal zou je zeggen, dat je eerst samen leeft en daarna samen sterft. Maar het geloof en de liefde redeneren anders. In 2 Samuel 15 zegt Ithai tegen David: “Op de plaats waar mijn heer de koning zal zijn, in dood of in leven, voorzeker, daar zal uw dienaar zijn” (2Sm 15:21). Hier zie je dezelfde opmerkelijke volgorde. David was op de vlucht. Ithai, hoewel hij nog maar kort bij David was, had hem lief. Dat bracht hem tot een volle toewijding aan David, ongeacht de afloop. Liefde ziet dat er gevaren zijn, maar is bereid die te trotseren, wat het ook mag kosten.

Op deze wijze spreekt Paulus de Korinthiërs aan. Hij heeft hen lief en rekent op hun liefde voor hem. In die liefde verbonden zouden ze samen kunnen sterven voor hun Heer en als dat nog niet nodig was, konden ze samen voor Hem leven. Deze volgorde laat zien hoe hij zich in zijn liefde voor hen met hen verbonden voelde.

2Ko 7:4. Paulus gaat verder met het opsommen van dingen die hun hart moeten raken. Hij houdt zich niet meer in en geeft zijn hart en zijn gevoelens de vrije loop. Hij schrijft hun nu vrijmoedig, zonder enige terughoudendheid. Hij kon over hen roemen naar anderen toe omdat zijn eerste brief het gewenste resultaat had gehad.

2Ko 7:5-6. Wat heeft hij daarover in zorg gezeten! Totdat Titus met het blijde bericht kwam. Wat een troost heeft zijn onrustig hart daarin gevonden! Een overstelpende blijdschap heeft zich van hem meester gemaakt, te midden van alle verdrukking. Paulus is immers in Macedonië in grote nood geweest. In 2 Korinthiërs 1 heeft hij daarvan al het een en ander doorgegeven. In 2 Korinthiërs 2 heeft hij geschreven hoe onrustig hij was en hoe hij uitzag naar de komst van Titus, die met berichten uit en over Korinthe zou komen. Paulus heeft het toen niet gemakkelijk gehad. Hij was omgeven door vijandig gezinde mensen en innerlijk knaagde de onzekerheid over de Korinthiërs.

Wanneer je zelf wel eens zulke gevoelens hebt gehad, kun je je voorstellen wat een grote opluchting het voor Paulus was toen Titus hem de goede uitwerking van zijn eerste brief kon melden. Wat kan een goed bericht veel betekenen voor een mens. Misschien kun jij ook wel een soort Titus zijn voor gelovigen die het moeilijk hebben. Vertel of schrijf hun maar eens een paar mooie dingen over wat de Heer in levens van gelovigen kan doen.

Paulus is enorm getroost door wat Titus hem kwam vertellen. Hij heeft die troost ontvangen uit de hand van God, “Die de nederigen troost”. Hier heb je de gezindheid van Paulus. Reken maar dat hij tot God geroepen heeft voor de Korinthiërs. Hij wist dat hij het niet in de hand had om verandering te brengen in hun toestand, maar dat Gód hun harten moest bewerken. Dat bracht hem op de knieën. Hij vernederde zich voor God. Een gelovige die zo’n houding aanneemt, ontvangt altijd troost.

2Ko 7:7. Paulus genoot een dubbele troost. In de eerste plaats door het bericht van Titus, dat een dreigende breuk in de verhouding tussen hem en de Korinthiërs afgewend was. In de tweede plaats werd hij getroost toen hij van Titus hoorde hoe deze zelf vertroost was geworden bij de Korinthiërs. Toen Titus daarover aan Paulus vertelde, verblijdde hij zich nog meer.

Wat zullen die twee fijne ogenblikken hebben gehad, toen ze met elkaar spraken over de gevoelens die er bij de Korinthiërs waren. Titus kon vertellen van hun vurig verlangen naar de apostel. Zij hadden Paulus lief en zouden hem graag weer een keer in hun midden hebben. Hoe hadden ze getreurd, toen ze eenmaal hadden ingezien welk vreselijk kwaad zij in hun midden hadden getolereerd. Daarover had Paulus hen danig moeten vermanen (1Ko 5:1-13). Het had hen ijverig gemaakt om te doen wat ze door middel van Paulus’ brief hadden vernomen. Zijn brief had het juiste resultaat gehad en daarover was Paulus zo blij.

2Ko 7:8. Dat de brief droefheid heeft bewerkt, heeft hij niet erg gevonden. Zulke droefheid is nodig. God ziet niet graag oppervlakkigheid in het aanvoelen van de zonde. Waar God naar uitziet, is echt verdriet over het verkeerde. Eerst heeft Paulus er wel spijt van gehad dat hij de brief had geschreven. Hij heeft zijn brief, om zo te zeggen, op de post gedaan en toen gedacht aan de strenge toon die hij heeft gebruikt. De grote vraag die hem toen is gaan bezighouden, is: Hoe zullen de Korinthiërs erop reageren? Dat Paulus zulke gevoelens kent, maakt duidelijk dat hij zich niet hoog boven de gelovigen verheven voelde, als iemand die zonder gevoelens, koud en zakelijk, de waarheid aan anderen uitlegt.

De manier waarop hij hier spreekt, is beslist niet in strijd met de inspiratie van de Bijbel. Sommigen zien inspiratie als iets waarbij de persoon helemaal loskomt van zichzelf en als een robot opschrijft wat hem gedicteerd wordt. Dat is geen inspiratie. Wat inspiratie wel is, kun je lezen in 2 Petrus 1 (2Pt 1:21). Wanneer je de Bijbel leest, zal het je opvallen dat iedere schrijver zijn eigen stijl heeft, die niet losstaat van zijn persoonlijkheid. Dat maakt de Bijbel tot een boek waarin elk woord door God is ingegeven (2Tm 3:16) en waarin iedere schrijver, als instrument door God uitgekozen, toch zijn eigen karakter bewaart.

Wat uit 2Ko 7:8 blijkt, is niet dat Paulus twijfelt aan wat hij heeft geschreven, maar dat hij bezorgd is geworden over het resultaat van wat hij heeft geschreven. Het geeft een prachtig beeld van zijn liefde voor de Korinthiërs. Op dezelfde manier kan het gebeuren dat jij iemand om wie je veel geeft, bijvoorbeeld een vriend of vriendin, iets moet zeggen wat helemaal niet zo plezierig is. Je voelt dat je het moet doen, juist omdat je zoveel om die ander geeft. Als je het dan gezegd hebt, kan je soms ook zo’n gevoel bekruipen van: raak ik hem of haar er niet door kwijt? Wat ben je dan blij als je merkt dat je opmerkingen niet tot een breuk van je vriendschap hebben geleid, maar dat de ander de dingen die je hebt gezegd goed heeft opgepakt.

Lees nog eens 2 Korinthiërs 7:1-8.

Verwerking: Waaruit bestaat in dit gedeelte de troost van Paulus? Omschrijf voor jezelf eens wat ‘troost’ eigenlijk is.

Droefheid naar God

2Ko 7:9. Het is nooit fijn om iemand bedroefd te moeten maken. Paulus had er ook geen plezier in om de Korinthiërs te schrijven wat er niet goed bij hen was. Dat Paulus nu toch blij is, komt doordat de droefheid van de Korinthiërs aantoont dat zijn brief hen tot bezinning en inkeer heeft gebracht. Ze hebben ingezien in welke lage geestelijke toestand ze waren geraakt. Dat heeft hen tot bekering gebracht.

Zie je dat bekering niet alleen iets is voor een ongelovige, maar dat het ook kan gelden voor een gelovige? Als een gelovige is afgeweken van de goede weg doordat hij zonde in zijn leven heeft toegelaten, moet hij zich daarvan bekeren. In Openbaring 2-3 lees je keer op keer de oproep aan gemeenten dat ze zich moeten bekeren van het verkeerde dat de Heer daar heeft aangewezen (Op 2:5; 16; 21-22; Op 3:3; 19).

Waar echte droefheid over de zonde is, komt iemand ermee voor de dag en gaat ermee naar God. Belijdenis is geen zaak van vreugde. Jij vindt het toch ook niet fijn om te moeten erkennen dat je gezondigd hebt? Maar wanneer de erkenning er is, komt er wel blijdschap. Zo is Paulus er blij over dat ze het verkeerde hebben ingezien en aan God hebben beleden. Zijn brief heeft dan ook geen schade veroorzaakt, maar juist winst opgeleverd.

2Ko 7:10. Droefheid zoals God die graag ziet, is iets waarop je nooit terug hoeft te komen, daarvan krijg je nooit spijt. Het betekent, dat je hetzelfde verdrietige gevoel over de zonde hebt als God daarover heeft. Dat is geen verdriet zoals je in de wereld tegenkomt. Mensen die met God geen rekening houden, zijn ook wel eens verdrietig over het verkeerde dat ze hebben gedaan. Dat is geen droefheid zoals God die graag ziet. Dat verdriet heeft niets te maken met de zonde. Het heeft alleen maar te maken met de ellende die ze zichzelf vaak op de hals hebben gehaald.

Ze hebben dan spijt omdat ze de gevolgen van hun daad moeten bezuren, maar ze hebben geen spijt van de daad zelf. Het brengt hen niet tot bekering. Ten slotte zullen ze, als ze niet alsnog tot inkeer komen, terechtkomen in de tweede dood, de eeuwige scheiding tussen hen en God in het eeuwige vuur. Het kan zelfs zo zijn, dat die spijt en dat verdriet zo erg worden, dat ze in hun wanhoop een eind aan hun leven maken.

Mocht jij je in een situatie bevinden waarin je verdrietig bent over een zonde die je hebt begaan, laat je dan niet wanhopig maken. De duivel wil je influisteren dat je zonde te groot is om vergeven te kunnen worden. Maar hij liegt. Lees wat er staat in 1 Johannes 1:9 staat, doe wat daar staat en gelóóf wat daar staat (1Jh 1:9).

2Ko 7:11. De Korinthiërs hebben de echtheid van hun droefheid en hun bekering laten zien. Paulus heeft hun in 1 Korinthiërs 5 geschreven, dat ze de boze uit hun midden moesten wegdoen (1Ko 5:13b). Nu kan hij van hen getuigen dat ze “bereidwilligheid” hebben getoond om met de zonde en de kwaaddoener te doen wat ze moesten doen.

Hun bereidwilligheid gaat gepaard met “verontschuldiging”. Ze vragen als het ware excuus aan de Heer en aan Paulus voor hun lakse houding en tonen nu “zelfs verontwaardiging” over wat ze hadden toegelaten. Deze verontwaardiging is niet vleselijk van aard, alsof ze beter zijn dan de kwaaddoener. Er staat dan ook dat er “vrees” bij hen aanwezig is omdat ze zichzelf een beetje hebben leren kennen.

Niemand kan zich verheffen boven iemand die gezondigd heeft, want hij is tot dezelfde dingen in staat. Daarom staat in Galaten 6 dat wie zich met de zonde van een ander moet bezighouden, dat moet doen “ziende op uzelf, opdat ook u niet in verzoeking komt” (Gl 6:1). In deze gezindheid hebben de Korinthiërs tucht kunnen uitoefenen over de kwaaddoener die in 1 Korinthiërs 5 wordt genoemd.

Een “vurig verlangen” heeft zich van hen meester gemaakt om te handelen zoals God dat van hen vroeg. Ze hebben weer “ijver” voor de eer van de Heer Jezus getoond in de gemeente om alles in orde te maken en dat heeft hen gebracht tot “bestraffing” van het kwaad. Door zich zo op te stellen en door zo te handelen hebben ze laten zien dat ze niets meer te doen willen hebben met de zonde die onder hen heeft plaatsgevonden en is toegelaten, zonder dat ze er iets aan hebben gedaan. Door dit alles hebben ze bewezen nu “zelf rein te zijn in deze zaak”.

2Ko 7:12. Hier komt Paulus terug op zijn eerste brief en zegt dat die brief niet in de eerste plaats geschreven is met het oog op de kwaaddoener en ook niet met het oog op de benadeelde. Zijn brief was een test voor hen of ze hem zouden gehoorzamen. Wanneer ze de aanwijzingen van de brief zouden opvolgen, zouden ze daarmee te kennen geven dat ze Paulus nog steeds als een dienaar van God zagen. In wezen zouden ze daarmee te kennen geven dat ze door hem God Zelf ontmoetten. Paulus’ brief moest hun het gevoel geven dat ze direct met God Zelf te doen hadden. Dat is gelukkig gebeurd en het bericht daarover heeft hem vertroost.

2Ko 7:13. Paulus kan niet zwijgen over de troost en blijdschap die hij in hun houding en handelingen heeft gevonden. Telkens weer spreekt hij erover in dit hoofdstuk. De blijdschap van Titus draagt ertoe bij dat Paulus overvloeit van blijdschap. Titus is niet alleen “vertroost” (2Ko 7:7) door wat hij bij de Korinthiërs heeft gezien, hij is er ook door “verkwikt”. Hij heeft er als het ware zelf nieuwe moed door gekregen. Is het niet bemoedigend als je iemand die maar aan een zonde bleef vastzitten, met die zonde ziet breken en een nieuwe start met de Heer ziet maken? Daar word je door verkwikt.

2Ko 7:14. Paulus heeft nog een reden voor zijn overvloeiende blijdschap. Hij heeft tegenover Titus een beetje opgeschept (uiteraard op de goede manier) over de Korinthiërs. Mooi is dat. Er was heel wat te bestraffen. Of Paulus dat allemaal aan Titus heeft verteld, weet ik niet. Er waren ook goede dingen te vermelden en die heeft Paulus in elk geval aan Titus doorgegeven. Hij heeft Titus meegedeeld dat hij er vertrouwen in had dat zij naar hem zouden luisteren. Daarin hebben de Korinthiërs hem niet beschaamd. Tot de Korinthiërs heeft hij de waarheid gesproken en tegen Titus heeft hij de positieve dingen van de Korinthiërs gezegd.

Dat is een belangrijke les. Als je dingen bij een ander ziet die niet goed zijn, spreek daarover dan met de persoon zelf. Wanneer je met een ander over die persoon spreekt, vertel dan de goede dingen die je ook wel van hem weet.

2Ko 7:15. Als Titus terugdenkt aan de manier waarop de Korinthiërs hem hebben ontvangen, voelt hij een overvloedige liefde voor hen. Hij ziet dan weer vóór zich hoe gehoorzaam ze waren, en ook hun vrees en beven. Er is niets meer te merken van hun zelfvoldane houding die in de eerste brief aan hen zo doorklinkt. Titus heeft een waar werk van de Geest in hun midden opgemerkt.

Waar de Geest toegang krijgt tot het gemeenteleven, daar is gehoorzaamheid aan Gods Woord het directe resultaat. Vrees en beven is een kenmerk van gelovigen die hebben geleerd hun eigen inzichten en hun eigenmachtig handelen te veroordelen. Ze weten dat daar niets goeds uit kan voortkomen. Daarom zijn ze bang voor zichzelf en willen ze alleen naar Gods Woord luisteren.

2Ko 7:16. Over een plaatselijke gemeente die op zo’n basis functioneert, kun je goede moed hebben. Daar komt best in orde wat nog niet in orde is. Wat de Korinthiërs betreft, heeft Paulus alle reden daarop te vertrouwen. Kun jij dat ook zeggen van de plaatselijke gemeente waartoe jij behoort?

Lees nog eens 2 Korinthiërs 7:9-16.

Verwerking: Hoe spreek jij met anderen over je broeder of zuster? Doe je dat in goede of in kwade zin?

Copyright information for DutKingComments